Historie van de Oldijk - Ezinge

Januari 1894 – mei 1904 Arend Oosterbeek en Trijntje de Vries

Bij een publieke verkoop op 12 januari 1894, die op ’t Veloatje zelf werd gehouden, deed Jan Oosterbeek het hoogste bod op ’t Veloatje van 1.810 gulden.

Hij bleek te hebben geboden voor Arend Oosterbeek, die samen met zijn vrouw Trijntje de Vries en twee kinderen op Oldijk 1 woonden.
Kastelein Melis Melis was officieel getuige bij de verkoop. Deze kastelein was ook vergunninghouder voor het verkopen van sterke drank op ’t Veloatje. Deze vergunning ging na de verkoop over op Arend Oosterbeek. De aanwezige notaris was Mr. M.R.A. de Marees van Swinderen uit Ezinge.


notaris mr. M.R.A. de Marees van Swinderen (archief Winsum)

Trijntje de Vries op latere leeftijd (foto fam. Oosterbeek)

Jan Oosterbeek, die voor Arend op het huis had geboden, was de bijna 10 jaar oudere broer van Arend. Arend Oosterbeek is geboren op 10 maart 1857 te Noorderhogebrug als zoon van de dagloner Berend Harms Oosterbeek en Jantje Jans Groenewold.
Trijntje de Vries is geboren op 27 juli 1863 in Zuidhorn als dochter van de “watermoolenaar” Siebe de Vries en naaister Kunje Hekkema.


Nieuwsblad vh Noorden van 28 oktober 1926. De molen is in 1927 afgebroken.

Op 21 mei 1885 trouwden ze in Oldehove; Arend Oosterbeek was arbeider en Trijntje de Vries dienstmeid. Ze vestigden zich ook in Oldehove, waar hun eerste kinderen werden geboren:

Nadat ze in mei 1891 naar Oldijk 1 waren verhuisd, betrokken ze na de aankoop in januari 1894 ’t Veloatje.

Op ’t Veloatje werd vervolgens een tweeling geboren:

Terwijl Trijntje zwanger was van haar volgende kind, overleed haar man Arend Oosterbeek op 11 maart 1903. Getuige op de overlijdensakte is o.a. de directeur van de melkfabriek Durk Twijnstra. In de overlijdensakte staat, dat Arend Oosterbeek kastelein van beroep was.
’t Veloatje was op dat moment een “stuvertjeskroegje”. Arend Oosterbeek had zoals eerder valt te lezen een tapvergunning. Er waren in de gemeente Ezinge zo’n dertig kleine verkooppunten van sterke drank.

De onderstaande inventarisatie is door de gemeente Ezinge gemaakt vanwege de eerste Drankwet van 1881. Op die inventarisatie is te zien, dat Arend Oosterbeek de vergunning tot het verkopen van sterke drank in zijn bezit had:


Hierbij staat bij ’t Veloatje: “Ezinge A 25 in de woonkamer ten westen” (de huidige achterkamer en slaapkamer). ’t Veloatje is al vanaf de aanleg van het vallaat in 1826 een kroegje annex herberg geweest. Dat er nu voor het eerst officieel vergunning werd verleend kwam dus door de eerste Drankwet in 1881, eerder was dat niet nodig.

Drankwet

In de tijd, dat Arend Oosterbeek overleed, was het beleid wat betreft de kleine verkoopplaatsen van sterke drank veranderd. Al in 1881 was de eerste Drankwet van kracht geworden. De industriële revolutie, die rond 1870 op gang kwam, trok arbeiders naar de stad op zoek naar werk. Door hun vaak slechte leefomstandigheden en het goedkoper worden van het distilleren van alcohol, nam het alcoholgebruik onder deze arbeiders grote vormen aan. Ze dronken hun ellende weg en de overlast door openbare dronkenschap nam onaanvaardbare vormen aan. In 1884 werden bijna 40.000 mensen veroordeeld vanwege openbare dronkenschap. Daarom heette deze wet ook: “Wet tot beteugeling van het misbruik van sterke drank” De bedoeling was te komen tot “een regeling van den kleinhandel in sterke drank en de beteugeling van de openbare dronkenschap”. Daarin werd geregeld, dat men voor het verkopen van sterke drank een vergunning nodig had. Er werd daarbij een maximumstelsel ingevoerd, een maximaal aantal verkooppunten per gemeente, gebaseerd op het aantal inwoners van de gemeente.

Het is zeer waarschijnlijk, dat Ezinge veel meer verkooppunten had, dan volgens deze wet was toegestaan. Grote steden mochten maar één verkooppunt hebben op 500 inwoners; voor kleinere gemeenten was dat wat soepeler.

In 1904 verscheen de tweede drankwet. Daarin werd geregeld, dat ook voor het verkopen van zwak alcoholische dranken, zoals bier, een vergunning nodig was. Hieraan werd geen maximaal aantal verkooppunten gekoppeld. Ook werden er eisen gesteld aan de inrichting van het verkooplokaal, zoals minimale hoogte, toegang en lichtinval.

Pas in een derde wet in 1934 werd er ook een maximum gesteld aan het aantal verkooppunten van zwak alcoholische dranken, “Verlof A”.


Vanwege deze Drankwet wilde de gemeente Ezinge de vergunning tot het verkopen van sterke drank op ‘t Veloatje na het overlijden van Arend Oosterbeek niet op naam van Trijntje de Vries overzetten. Ze zagen hun kans schoon om een verkooppunt van alcoholische drank te elimineren.

Vijf maanden zwanger van haar volgende kind kwam Trijntje tegen het onthouden van de vergunning in het geweer, maar de gemeente Ezinge had geen boodschap aan haar argumenten:



Vanaf dat moment was ’t Veloatje de vergunning tot het verkopen van sterke drank kwijt en werd het een bierhuis.

Vier maanden na het overlijden van Arend Oosterbeek werd het kind waarvan ze zwanger was geboren:

Zoon Kunno verhuisde van 9 oktober tot 21 december 1916 (13 jaar oud) naar Marum naar de boerderij van zijn oom en tante Dirk Louis Hofkamp en Jantje Oosterbeek. Vermoedelijk ging hij daar heen om te werken op die boerderij. In 1926 trouwde hij met de 18-jarige dienstbode Geeske de Boer van Allersmaweg 58; hij was toen melkrijder.